Bosbeheer is werk van en met de natuur, maar ook des mensen. Je kan alles nog zo mooi plannen, zelfs alles perfect uitvoeren. Maar dan nog komen externe factoren, zowel natuurlijke als menselijke, bijna met de regelmaat van een klok de normale bosbeheerspraktijk verstoren. De bosmeester, de monnik die verantwoordelijk is voor het beheer van het Bos t’Ename, houdt ongetwijfeld een oogje in het zeil bij het algemene abdijbeheer. Dat kan door wanbeleid van de abt wel eens ontsporen, met repercussies op het bos. Eind 16e eeuw bij voorbeeld verkoopt abt de Warlusel, die het samen met zijn familie breed laat hangen tot frustratie van zijn medeconfraters, eiken uit het bos voor eigen rekening 1.
Daarnaast zijn de gevolgen van extreme weersomstandigheden een permanente zorg voor de bosmeester, maar niet zijn grootste. Hij is ongetwijfeld meer bekommerd over de permanente schade die omwonenden aanrichten. Ze rekken de grenzen die gesteld zijn aan de resterende publieke gebruiksrechten stelselmatig op en overschrijden ze ook ruimschoots. Maar bovenal houdt de bosmeester zijn hart vast voor oorlog. Vlaanderen is het slagveld van Europa, en elke nieuwe botsing tussen de omringende grootmachten kan op een paar dagen tijd voor een tabula rasa zorgen in het bos en zo het werk van decennia (de opbouw van de boomlaag) uitwissen.
Uiteraard gaat de natuur soms uit zijn dak. Er zijn in de periode die ik hier bespreek net zo goed stormen als vandaag, en de hele zware staan in de kronieken 2. Gewoon even een paar voorbeelden uit de tweede helft van de 16e eeuw en de eerste helft van de 17e eeuw. Op 12 december 1558 is er in Ename hevig onweder waarbij de weghen waeren overdekt met boomen die door de draeijwinden uit de aarde waren gerukt. Op 2 februari 1569 richt een onweder in de dorpen rond het Bos t’Ename erg veel schade aan: meer als duijsent boomen wierden uijt de aerde gerukt, en een ontelbaar getal huijsen wierden van hunnen daken beroofd. Zowel op 1 november 1623, 16 augustus 1624 als 29 december 1626 sneuvelen door storm vele honderden bomen rond Oudenaarde. Opvallend daarbij is dat deze en andere stormen nooit enig betekenisvol gevolg lijken te hebben in het Bos t’Ename of andere middelhoutbossen. Dat in tegenstelling tot Zoniën, het enige overgebleven hooghoutbos, waar stormschade wel gedocumenteerd is 3.
Dit zou het gevolg kunnen zijn van het verschil in bosbeheer. In Zoniën is het natuurlijke bodemprofiel in de leem onaangetast. De compacte B2t-horizont verhindert de bomen om veel dieper te wortelen dan 40 cm 4. De boomkappers vellen er de bomen, ze rooien ze niet, en men rekent er volop op natuurlijke verjonging. Daardoor blijft de harde laag er intact. De bomen waaien er dus gemakkelijk omver, en omdat ze dicht bij elkaar staan treedt er een domino-effect op. In middelhoutbos graaft men de eersgaten van de bomen en tanende hakhoutstoven uit en er wordt volop geplant, waardoor de compacte horizont er gebroken is. Daardoor is de bodem er veel beter en dieper bewortelbaar, staan de bomen er veel steviger, en door de veel ruimere plantafstand is er ook geen domino-effect.
Hoe dan ook staan er ook veel minder bomen op doornatte valleibodems dan vandaag. Zware overstromingen hebben dus ook weinig of geen effect op bossen. Het kan nochtans wel. Het Osbroek te Aalst, in de Dendervallei, is in de winter 1819-1820 vanaf het begin ervan tot in februari overstroomd 5. Het vier- en vijfjarig elzenhakhout is er op twee voeten boven het maaiveld zwaar beschadigd door de ijsschotsen. Veel loten zijn afgebroken en meegevoerd met de stroming. Binnen de Driehoek zijn de valleien van Schelde en Maarkebeek langdurig overstroomd en dichtgevroren, waarschijnlijk met gelijkaardige schade aan de bosjes langs de Maarkebeek tot gevolg 6. Ook de zogenaamde ijsregen, waarbij neerslag onmiddellijk bevriest en zich langdurig als ijzel op de bomen vastzet kan zware schade veroorzaken. Dat is in detail gedocumenteerd voor het Forêt de Phalempin in 1689 7.
Een dicht hakhout of middelhout op zware bodem krijg je niet in brand, niet door blikseminslag, zelfs niet moedwillig. Maar niet alle bossen beantwoorden uiteraard altijd aan dat beeld. (Illegale) beweiding, sikkelen van bosgras, gebrekkige afwatering en een gebrek aan verjonging leiden tot vagen (open grazige plekken) die best groot kunnen zijn. Bij langdurige droogte kunnen die vagen wel degelijk afbranden en beperkte oppervlaktes aanpalend bos meenemen. Dat is vooral zo in gebrekkig beheerde, grote domeinbossen. De meeste historisch gedocumenteerde “bosbranden” komen dan ook van daar (Drongengoed 1657, Forêt de Rihoult 1735, Bos van Houthulst 1772, de Heeghde 1778) 8. De “Verbrand bos”-toponiemen die je hier en daar wel eens aantreft in goed beheerde, dichte bossen verwijzen waarschijnlijk naar één of andere kleine calamiteit, waarschijnlijk vooral op tijdelijk grazige kapvlakten. Zo is er in 1706 éénmalig sprake van den verbranden bosch tot walle 9.
Schade aangebracht door (vooral de armere) omwonenden van het bos is voor de bosmeester wel een permanente zorg. Als je de bronnen leest is het duidelijk dat heel wat mensen permanent op vinkenslag liggen om telkens als de boswachters even uit het zicht verdwijnen hun slag te slaan. Naarmate de eeuwen verstrijken wonen er natuurlijk steeds meer mensen binnen een paar honderd meter van de bosrand. Dat culmineert in de tweede helft van de 18e en de eerste helft van de 19e in het uit zijn voegen barstende gehucht Boskant. Het bos mag dan in het duister al afschrikwekkend zijn (zie verder), overdag maakt het integraal deel uit van de leefwereld. Mensen gaan er sprokkelen, gras snijden, bramenmutsaards maken of zijn er ingeschakeld in de reguliere houtkap. Als je niet weet van welk hout pijlen maken is de dunne lijn tussen wat mag uit nooddruft en wat niet mag erg dun. Dan kap je ook snel wat groen hout of laat je je dochter al stoemelings even het bos in met de koe aan de leiband.
Een eerste idee van de veelheid aan mogelijke delicten krijgen we uit een “groepsproces” in 1480 10. Het lijkt er op dat de abdij even orde heeft willen scheppen en gedurende een paar maanden werk heeft gemaakt van beteugeling, zodat de delicten een goed beeld geven van de werkelijkheid op dat ogenblik. Er staan 15 mensen terecht: acht man voor runderbegrazing, één man voor paardenbegrazing met als verzwarende omstandigheid in houwen jonger dan vier jaar, drie man voor het kappen, opmaken en wegdragen van brandhout uit hakhout op stam, een man voor het kappen, opmaken en wegdragen van een bussel dekroeden, een man voor het kappen en wegdragen van takken gekapt uit een opgaande eik en één man voor het rooien en wegdragen van jonge plantsoenen van Zoete kers. Deze zijn vermoedelijk bedoeld als onderstammen voor hoogstamkerselaars. Eén van de zaken die de onder-inspecteur boswachter Marcelle in 1824 verwijt is dat hij iemand 57 kerselaarplantsoenen heeft laten uitrukken en dat hij daarvoor 30 stuivers brabants geld heeft aangenomen 11.
Begrazing is maar illegaal als het bos gestopt is. Als de veekeringshaag plaatselijk ontbreekt, of op zijn minst gaten vertoont, dan gaat de overtreder vrijuit. In 1482 komt het tot een proces voor de Raad van Vlaanderen tussen de abdij aan de ene zijde en Zeger de Stuer en drie anderen omdat hun beesten schade gedaan hebben in het bos, volgens de abdij wesende duegdelick gestopt naer de oude costume 12. De beschuldigden ontkennen dat krachtig, het bos was niet gestopt, opene ende ongesloten… Er waren gaten ofte openinghe. Het kan raar lijken dat dieren van verschillende mensen op het zelfde ogenblik tegen de lamp lopen, maar dat is het niet. Het gaat om runderen die in kudde onder de hoede van een gemeenschappelijke koewachter zijn geplaatst en in de wijde omgeving bermen en overhoekjes afschuimen. In 1519 nemen de boswachters koeien van zes Materlingen in beslag in den bosch de negen dachwant anden berckbosch 13. Verschillende onder hen zijn van Mater-Duisbeke, toch twee kilometer verderop.
Dood hout mag je meenemen, van levend, groen hout moet je afblijven. Maar je kan de natuur wel een handje helpen. In 1773 heeft men in Zoniën zo zijn manieren om bomen staande te laten sterven. Je kan ze uitboren en in de holte wol stoppen ou l’herbe nommée en flamand Busche Kruijt, of ze ringen (rondomrond een ring bast wegnemen) 14. Een Franstalige heeft hier kruit voor kruid (herbe) gelezen, het gaat niet om een plant maar wel degelijk om buskruit 15. Twintig kilometer verderop, in het Meerdaalwoud, kent men deze truuk ook: gaten in de bomen maken om die selve met buscruyt oft andere kwade inventien te doen treuren, sterven en drooch maecken 16. Je kan natuurlijk ook proberen om het groene hout zo snel mogelijk droog te krijgen na de kap. Een besluit van de Franse Republiek van onmiddellijk na de aanhechting somt maatregelen op tegen de verwoestingen die er begaen worden in de Bosschen van ’t Belgenland (met Nederlandse versie!). Het gaat onder andere om het tegengaan van de verkoop van groene mutsaards in de steden naerdien sij de selve hebben gerookt of in de oven gedroogt om er eenen schijn van droog houd aen te geven 17. Om bij een eventuele huiszoeking de dans te ontspringen kan het ook helpen om vooral essenhout te kappen, want dat is groen brandbaar, en dus al opgefikt tegen dan.
Huiszoeking is inderdaad een probaat middel als de delinquent niet op heterdaad is betrapt, maar er enkel indirecte aanwijzingen zijn. In 1692 bereikt het gerucht de abdij dat op den bosch daeghelijckx gestolen is geworden een groote quantiteijt van haut 18. Een paar dagen later staan de meier en twee schepenen van Ename voor de deur van verdachte Jacques De Mets. Achter zijn huis vinden ze omtrent de 100 drije jarighe elseren en pesscheren (Boswilg) scheuten groene en nieuwe afghecapte, ellef esscheren peertsen oock groene afghecapt hebbende deen door dander de grootte en dicke van eenen aerem. Op de zolder van zijn zoon Jan liggen omtrent de achtentwintig groene eecken clippelen daeronder oock eenighe van without hebbende de lingde van poorter stocken ende ander wat langher, inde scheure twee groene busschen met een deel ghelijcke clippels.
Een bezoek aan en een confrontatie met de plaats van het delict kan het onderzoek afronden. In 1775 ontdekken twee boswachters op hun ronde een plek waar niet lang geleden zes jonge eikjes zijn afgekapt 19. Blijkbaar hebben ze zo hun vermoedens dat de dader ene Engel Ronsse is, die al meer dergelijke delicten op zijn kerfstok heeft. Bij een huiszoeking vinden ze inderdaad de boompjes terug, maar om de zaak helemaal sluitend te maken spoeden ze zich met twee schepenen naar de bewuste plek in het bos. Daar begint het detectivewerk, waarvan ik u het verslag niet wil onthouden. Ze passen er de afgekapte boompjes op de stammen ofte stecken op de plaats zelf, afgecapt sommighe twee ende andere drij duijmen boven d’aerde, afgecapt met een cleyn instrument als van een hauwmes emmers met menighvuldige cappen. Uit de dickte, couleur vande schorsse mitsgaeders formaet vanden boom, als het een heel ront ander platachtigh ende ander drijkantigh sijnde, als naementlijck aende ranken van ertvelt (Klimop) die aende ghetransporteerde boomkens gheclest waeren ende welckers eynden bij de afghecapte stecken ofte ersgaeten waeren staende, ende t’samen waeren accorderende ende op een commende so wel als het mos ende dierghelijcke teeckenen (oef) kunnen ze afleiden dat de boompjes wel degelijk daarvan zijn afgekapt. Armoede zal ongetwijfeld een rol hebben gespeeld, maar Engel is waarschijnlijk minder angeliek dan zijn voornaam laat uitschijnen. In 1781 vindt iemand in het Materlinghebosch sijn cadaver, zijn dood blijft onopgehelderd 20. De confrontatie te veel met de boswachters?
Eén van de vele unieke documenten in het archief van de abdij van Ename is een zogenaamd calaingenboeck 21. Dat is een register van 298 wettelijke klachten rond praterie en foresterie (naleving van de voorschriften in bos en veld), ingediend bij de schepenbank van Ename van oktober 1630 tot juni 1636, of ongeveer één klacht per week. 271 aanklachten (91 %) hebben betrekking op het Bos t’Ename. De rest gaat vooral om veevraat in of diefstal van veldvruchten, twee mannen treden het gebod op zondagsrust met voeten (gravende ende plantende op den heilighen dagh).
Fig. 279 op p. 306 van Deel I geeft de verwerking van de bosklachten. Het staal van 15 klachten uit 1480 is natuurlijk statistisch pover als vergelijking. Het gaat om een klein aantal, en misschien is toen net de focus gelegd op illegale beweiding. Maar in elk geval blijken in 1630-1636 slechts 29 klachten (10,7 %) om illegale bosbegrazing te gaan. Dat lijkt op zijn minst veel minder dan anderhalve eeuw vroeger, en ik denk dat dit klopt. De boeren houden hun vee nu veel meer op stal en voederen het daar ook (zie ook verder). Als we voorzichtig aannemen dat de boswachters slechts één overtreding op drie effectief opmerken en er een klacht voor opmaken, lopen er gemiddeld om de 24 dagen een paar stuks vee kortstondig in het bos. Het gaat in grote meerderheid om runderen, veel minder om paarden of schapen. De invloed ervan is natuurlijk niet onbestaande, maar ook niet aanzienlijk. In de 15e eeuw daarentegen kan de invloed van illegale begrazing wel substantieel zijn geweest.
89 % van de overtredingen heeft met hout te maken, 75 % met hakhout, 14 % met bovenstaanders. In het hakhout gaat het vooral om ongeoorloofde kap, minder om diefstal van gestapeld hout. Wat de bovenstaanders betreft zien we vooral ongeoorloofde kap van kroonhout, veel minder van jonge of zieke bomen. Als je dezelfde aanname doet als met de begrazing gaat er gemiddeld om de drie dagen een kleine illegale houtkap door. Dat begint toch te tellen lijkt me, in elk geval voor de hakhoutlaag. De normale beheerspraktijk met houwen en omlooptijden heeft er niet wezenlijk onder te lijden, maar voor de eigenaar betekent dit toch een bepaald inkomstenverlies en een reden voor permanent chagrijn. Voor de bomen is de impact dan weer volkomen verwaarloosbaar.
Bijna twee eeuwen later doet de onder-inspecteur van het bosbeheer een inspectieronde omdat er te veel indicaties binnenkomen dat boswachter Dezitter zijn job niet naar behoren vervult, toch zeker niet op het vlak van handhaving 22. Hij merkt op heel wat plaatsen in het bos dat er menigvuldige delicten werden begaan, bestaande in het afzagen en afkappen van eike, beuke en essche plantsoenen en heesters van 10 à 30 jaar oude , alsmede van de bezonderste takken kreupelhout…(ook) uitrukken en steken van het uit zaad voortskomende plantsoen. Wat de aard van de overtredingen betreft is er dus niet veel veranderd, maar de frequentie en de ernst ervan lijkt duidelijk toegenomen. Andere bronnen uit de staatsbosperiode bevestigen dit. In de houw van 1823 worden er in één operatie 400 pertsen hazelaar, es en eik afgekapt met een gemiddelde omtrek van 15 cm 23. In 1838 verdwijnen er op één nacht twintig bomen uit het bos 24. Over illegale begrazing hebben de nochtans overvloedige bronnen uit de staatsbosperiode het helemaal niet, behalve één keer. Boswachter Pottier laat in 1817 twee koeien en een paar schapen in het bos weiden, begeleid door een jongen, maar de onder-inspecteur ziet het door de vingers uit sociale overwegingen 25.
De boswachters zitten permanent tussen twee vuren. Aan de ene kant moeten ze hun job doen, of hun opdrachtgever (abdij of staat) houdt hen een deel van hun wedde in of ontslaat ze. Aan de andere kant wonen ze tussen de mensen die hen er proberen van te overtuigen wat door de vingers te zien. Als ze teveel dat pad inslaan, komt het vroeg of laat aan het licht, of krijgen ze na verloop van tijd met chantage te maken. Als ze hun job echt ter harte nemen, lopen ze het risico op minstens een afranseling. Ze kennen hun pappenheimers, de eeuwige recidivisten met een kort lontje, die familie of buren te hulp roepen om de boswachter een lesje te leren. Tijdens de abdijperiode gaan ze in principe minstens met twee op stap, maar in de staatsbosperiode staat de boswachter er alleen voor.
Op 18 december 1634 arresteren twee boswachters David de Lepeleire filius Jacques om groen haut gesneden te hebben in den Grootenbosch en nemen hem mee naar Ename 26. Plots verschijnen Liven Van Cauwenberghe wonende boven ’t Steenvelt (op de huidige Blote dus) en Joos de Lepeleire filius Jacques elk met een sneider in de scheede en trekken al vloekend de gevangene uit de handen van de officieren. In 1653, bijna twintig jaar later dus openen ze een zaak tegen de maerte (de meid) ende cnaepe van de weduwe van Jacques de Lepelaere voor verschillende overtredingen in het bos 27. Het zit dus duidelijk in de familie. Eveneens in 1634 betrappen de boswachters iemand in het Wallebosch cappende elsepeertsen loopende naer huis om sinen snider commende met den selven bloot inde rechterhant naer den voorschreven officier 28.
Op 13 september 1818 geraakt boswachter Casimir Pottier, dezelfde van daarnet, gekwetst aan vier vingers van de linkerhand 29. Drie man met een vracht pertsen bespringen hem om 22u, tijdens zijn avondronde. Ze nemen hem zijn sabel af en verwonden hem er moedwillig mee. Hij achtervolgt ze over grote afstand maar verliest te veel bloed. Zonder wapen en bij een verdere confrontatie vrezend voor zijn leven strompelt hij uiteindelijk binnen bij de Enaamse veldwachter die zijn blessure verbindt. Hij roept er ook de dokter bij. Uit diens verslag aan de procureur blijkt dat wijs- en ringvinger levenslang verminkt zullen blijven, de pezen zijn gesplitst. Op 20 september bezoekt de onder-inspecteur Pottier in zijn woning aan de bosrand (in de huidige Wolvenstraat) en vindt hem le bras gauche en écharpe gravement blessée. Of de aanvallers zijn aangehouden blijkt niet uit de bronnen. De inspecteur pleit op grond van dit en andere voorvallen voor een betere bewapening van de gardes.
De zaken die de Enaamse schepenbank halen eindigen op boetes, uitzonderlijk op meer dan dat. In 1784 veroordelen de schepenen Engel, officieel Engelbertus de Meulemeester en alweer geen engeltje, voor bosschenderije, concreet sikkelen van groen hout. Hij krijgt een boete opgelegd en verbeuring van de sighele (de sikkel) 30. Omdat hij kan niet betalen zetten ze zijn straf om in met eenighen van het gestolen haut voor den tijd van drij uren ten thoone ghestelt ende gehebonden te worden aen het pilorij (de nog bestaande schandpaal op het dorpsplein. Het vonnis krijgt ook zijn uitvoering. Deze vorm van straf komt meer voor. In het Grotenhout worden bosdelinquenten bij een eerste overtreding geset te water ende brode, bij een tweede aen eene staeck gestelt ende met hout behangen, bij een derde voor eeuwig uit den bos gebannen op pene van openbaer gegeeselt te worden 31.
De voorgeschreven straffen moeten vooral afschrik wekken, men voert ze zelden uit. In de Brabantse domeinbossen bestraft de wet schade aan de bosverjonging in principe met verbanning, het afsnijden van een oor of ophanging 32. De boswachters merken te verkopen bomen er met een haak. Wie met het merkteken knoeit laat men den geloyenden (gloeiende) haeck in zijn kinnebacken setten, maar deze macabere vorm van tatoeage kan men omzeilen door een zeer zware boete van 80 carolusguldens. Tussen 1814 en 1818 maken de boswachters in de staatsbossen van Grimminge-Onkerzele (Raspaillebos), Velzeke (Munkbos) en het Bos t’Ename in totaal 86 processen-verbaal op die ook de rechtbank halen 33. Alle overtreders zijn volgens hun burgemeesters insolvabel, kunnen dus de boete niet betalen. Daarvan krijgen er uiteindelijk zeven lijfdwang opgelegd (gevangenisstraf).
Er is al herhaaldelijk op gewezen dat de Vlaamse geschiedschrijving meer dan genoeg aandacht opbrengt voor de oorlogen, maar veel te weinig voor de concrete gevolgen die ze hebben voor mens en samenleving 34. Ik ga dat wel doen omdat de oorlogsomstandigheden veruit de belangrijkste verstoorder zijn van het reguliere bosbeheer, en ook op allerlei andere manieren een impact hebben op het bos (zie verder). Vanaf de 14e eeuw neemt de oorlogsimpact hand over hand toe. De veel meer gecentraliseerde staten beschikken nu over permanente legers, met daarin steeds meer huurlingen 35. De vrij logge ridderlegers hebben stilaan afgedaan. Oorlog is nu een macaber spel op veel ruimere schaal. Een integraal onderdeel ervan is de uitputtingsstrategie, waarbij het de bedoeling is om de vijand op de knieën te krijgen door zijn bestaansmiddelen weg te nemen. Dat doe je door de toevoerlijnen af te snijden en het platteland te vernietigen. Niet alleen de voorraden die zich daar bevinden maar ook de infrastructuur ervan, zodat je nieuwe oogsten kunt hypothekeren. De huurlingen komen uit marginale bevolkingsgroepen, zoveel mogelijk buit vergaren is hun belangrijkste bedoeling. De legerleiding heeft de grootste moeite om de troepen onder controle te houden. Het dichtbevolkte, rijke Vlaamse platteland is uiterst interessant voor dergelijke “legale” plundertochten.
De eigenlijke confrontaties zijn slechts van secundair belang, veldslagen vermijdt men zoveel als mogelijk. De legers kunnen zich terugtrekken in versterkte steden die zich aanpassen aan de vooruitgang van de wapentechniek. Als in de 16e eeuw het gebruik van vuurwapens bijvoorbeeld stilaan algemeen wordt komen er hier en daar aarden wallen in de plaats van de middeleeuwse muren. Pas vanaf de 18e, en vooral in de 19e eeuw, krijgen de veldslagen een doorslaggevend karakter.
De oorlogen treffen alle regio’s, maar niet allemaal even frequent en even hevig. De abdij van Ename heeft het wat dat betreft niet getroffen, ook niet met haar Bos t’Ename. De Schelde vormt van oudsher de verbinding tussen de economisch belangrijke regio gevormd door Waals-Vlaanderen, Artois en Picardië, rond Rijsel, Amiens en Boulogne, en de Vlaamse steden rond de Zwin- en Scheldemondingen (Gent, Damme, Brugge) 36. Deze ligging verklaart de stichting en de bloei van eerst Ename, daarna Oudenaarde, maar ook de rol ervan in de talrijke militaire conflicten. Wie Oudenaarde in handen heeft controleert de Scheldehandel richting Gent, na Parijs de grootste stad en belangrijkste handelsmetropool ten Noorden van de Alpen. Deze controle is van onschatbare waarde, voor de voor Gent vitale graanhandel, maar ook voor de regionale en lokale economie.
Niet enkel Gent heeft te winnen bij controle van Ou’de maar ook de graaf van Vlaanderen, onder andere door de vele tollen die hij daar heft. Gent en graaf moedigen de Scheldetrafiek aan door infrastructuurwerken en beveiliging, maar soms ontstaat er kortsluiting tussen beide. De graaf en de stad Gent vechten nooit tegen Oudenaarde maar om Oudenaarde. Wil Gent zijn bevoorrading verzekeren of wil de graaf de Gentse politieke situatie beïnvloeden dan is er controle over Oudenaarde nodig. Bij een belegering van Oudenaarde deelt Ename, de abdij en het bos gegarandeerd in de brokken. Zowel Oudenaarde als de abdij van Ename zitten traditioneel in het kamp van de graaf 37. De ochtend na de Guldensporenslag in 1302 levert de abdij van Ename op de Groeninghekouter in Kortrijk de broden voor het zegevierende Vlaamse (grafelijke) leger. Maar deze positie loont natuurlijk niet als Gent tijdelijk aan de winnende hand is. Alleen al over de impact van de oorlogen op Ename en het bos valt er een boek te schrijven. In een eerste fase tot en midden het midden van de 16e eeuw lichten de bronnen ons niet in over de schade aan het bos zelf, maar je kan er donder op zeggen dat die er ook effectief geweest is. Ik zal de conflictperiodes in deze fase enkel kort behandelen.
Tijdens de Vlaamse burgeroorlog in 1325-1327 steken de troepen van Robrecht van Kassel, de troonpretendent, in Ename de Schelde over 38. De abdij en haar bezittingen leiden zwaar onder verwoestingen door beide partijen. Tussen 1379 en 1384 clasht het zwaar tussen Gent en graaf Lodewijk van Male. Op 6 oktober 1380 nemen Gentse milities (de zogenaamde Witte Kaproenen) de abdij in, nochtans verdedigd door grafelijke troepen 39. Honderden soldaten sneuvelen of verdrinken in de Schelde. Een man springt uit een venster bovenop de pijken van de belegeraars. De Gentenaars plunderen de abdij en verwoesten ze gedeeltelijk. Zowel in 1380, 1382 als 1383 liggen er belegeraars voor de stad, al of niet succesvol 40. De stad eindigt twee keer in de as en de gevolgen voor de omgeving moeten er niet voor onderdoen. Van augustus tot november 1382 is Ename en omgeving één groot legerkamp voor de Gentse troepen onder Filips van Artevelde, ze zetten de verwoesting van de abdij verder. Eind 1385 bereiken Gent en Filips de Stoute, de nieuwe graaf en hertog van Bourgondië een modus vivendi. Filips laat in Oudenaarde het Bourgondisch Kasteel bouwen als steunpunt voor zijn macht. Voor de ophaalbrug bij de poort richting Ename levert de abdij 26 eiken uit het Wallebosch. Tijdens en in de jaren volgend op het conflict liggen de velden in grote delen van Vlaanderen tot tien jaar lang braak, met spontane verbossing en een wolvenplaag voor gevolg (zie verder) 41.
Na een halve eeuw herstel is het weer van dat. In 1450 komt Gent in opstand tegen hertog Filips de Goede die zich te veel moeit met de politiek van de stad 42. De Gentenaars plunderen alle dorpen langs de Schelde tot aan de Franse grens 43. Er volgen drie jaar van grote ellende, met vele razzia’s op het platteland, publieke ophangingen van tegenstanders aan bomen langs de wegen, complete ontreddering. In 1452 achtervolgen de Gentenaars het leger van de graaf tot voor de poorten van Oudenaarde en overnachten in de abdij. Dat belet hen niet om ze op 11 mei 1453 nogmaals te verwoesten 44. De monniken slagen er nog in de archieven te begraven, misschien in het bos dat wel vaker de functie van schuilplaats vervult (zie verder) 45. Daarna krijgen de mensen minder langer respijt. In 1477 wordt de abdij bij een treffen tussen de Gentenaars en Duitse troepen van (later keizer) Maximiliaan van Oostenrijk geplunderd, alweer 46. Eén jaar later, in mei 1478, zijn het Franse troepen die tijdens een plundertocht vanuit Doornik de abdij “bezoeken” 47. De bronnen vermelden uitzonderlijk een feit uit het gebied van het Bos t’Ename: lieden van wapene hebben de karpers uit de vijver van Te Walle gehaald 48. Je vraagt je af waar de abdijgemeenschap de kracht vandaan haalt om telkens opnieuw te herbeginnen.
In 1483 ontstaat de eerste Vlaamse Opstand tegen Maximiliaan. Oudenaarde is dan een stad van het gewicht van Kortrijk of Dendermonde in Vlaanderen of Middelburg,’s Gravenhage, Zwolle of Deventer in Nederland 49. Onder de Bourgondische hertogen is ze gevoelig versterkt met wallen met 24 torens, en twee bolwerken (de Perretoren en het Bourgondisch kasteel) op de plaatsen waar de Schelde de stad binnen- en buitenstroomt 50. In 1484 bezetten eerst de Gentenaars de abdij gedurende een maand, daarna is het Oudenaards garnizoen aan de beurt met brandstichting en plundering 51. Op 4 januari 1485 nemen de troepen van Maximiliaan de stad weer in. De Gentenaars roepen de hulp in van de Franse koning en versterken de (volledig ommuurde) abdij van Ename en de kerk van Velzeke 52. Te Ename graven ze bijkomend grachten en trekken ze bolwerken op. Ze nemen de Edelareberg in, maar de Bourgondische soldeniers van het stadsgarnizoen beschieten hen en doet een succesvolle uitval. Ze drijven de Gentenaars terug en de versterkingen in Ename worden afgebroken. Op 25 april van hetzelfde jaar leidt een poging van de Vlaamse troepen onder Jacob van Romont om – zonder succes - de ring rond Vlaanderen te doorbreken tot harde gevechten tussen Ename en Oudenaarde 53. In 1487-1488 heeft de tweede Vlaamse Opstand plaats maar de rechtstreekse impact op Ename en Oudenaarde is blijkbaar beperkt. Uit een akte van Maximiliaan uit 1493 blijken de onrechtstreekse gevolgen voor het Vlaamse platteland sinds 1482 gelijkaardig te zijn als een eeuw vroeger: landvlucht, langdurige braaklegging van de akkers, snelle vermenigvuldiging van grootwild en wolven (zie verder) 54. Voor het Bos t’Ename zijn er geen rechtstreekse aanwijzingen voor oorlogskappingen, maar wel indirecte. In 1511 moet de abdij elders opgaande eiken gaan kopen voor de restauratie van het kloosterpand 55.
Vanaf het einde van de 16e eeuw maken de bronnen wel duidelijk wat de oorlogsomstandigheden concreet voor het Bos t’Ename betekenen. Over wat er in de Driehoek gebeurt tijdens de eerste troebele periode, bekend als de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) of de Opstand der Nederlanden, zijn we in detail ingelicht. Het algemeen kader heb ik hierboven al geschetst, ik focus nu op de gevolgen voor het Bos t’Ename en omgeving. Ik ga er wat dieper op in omdat de context ook later in het verhaal van belang is.
Het verzet tegen de uitwassen van de katholieke kerk neemt in de 16e eeuw hand over hand toe. De monniken van de abdij en de dorpspastoors zijn er door hun levenswandel mede debet aan, en dat al langer. In 1395 komt een monnik ’s nachts aan zijn einde in een bordeel op de Eindries 56. Relaties met vrouwen zijn niet zeldzaam. Het lijkt erop dat we het gebruik van Torreke te Walle als lusthof soms letterlijk moeten opvatten 57. In 1498 loopt het zo de spuigaten uit dat de nieuwe abt Godfried van Brakel religieuzen laat overkomen uit de abdij van Egmond in Holland om door hun voorbeeld de kwaliteit van het religieus leven weer wat op te krikken 58. Rond 1569 begeeft de pastoor van Ename zich iets te veel aan de drank en die van Mater neemt het niet te nauw met het celibaat 59.
De eerste ideeën van de reformatie bereiken Vlaanderen en de Driehoek rond 1520 met het lutheranisme 60. Rond 1530 volgt het anabaptisme (de wederdopers), rond 1540 het calvinisme. Oudenaarde is tegen dan een bloeiende handelsstad met een belangrijke laken- en tapijtnijverheid. Samen met de voorgeborchten (Eindries, Leupegem, Ter Baillen) haalt de stad 11.000 inwoners, ongeveer even veel als vandaag voor dezelfde omschrijving, zonder de andere deelgemeenten 61. In de dorpen uit de omgeving, vooral in Volkegem en Mater, zijn veel leggewerkers (tapijtwevers) actief die werken voor bazen in de stad. Veel scaemele lieden, legghewerckers dagelijcx ommegaende met Fransche en Duitsche kooplieden in wolle, wierden door hen allengskens besmet met de leering van Luther en Calvin 62. Wie zich de gebeurtenissen in en rond Oudenaarde helemaal en meer beeldrijk wil laten vertellen kan ik het Geuzenboek van Louis-Paul Boon aanbevelen 63.
De hervormingsbeweging verwerft in Oudenaarde en de rest van de Driehoek al vlug invloed, vooral onder geestelijken. Oudenaarde is de eerste plaats in Vlaanderen waar een geestelijke omwille van zijn ideeën tot bloedens toe wordt gegeselt en voor 50 jaar verbannen uijt des Konings landen van herwaerts over (uit de Nederlanden dus). De eerste executies volgen in 1521-1522 64 . In 1526 verdenkt de baljuw van het Land van Aalst Barbele Schietecatte van Volkegem van ketterij maar de zaak stopt bij gebrek aan bewijs.65. De repressie neemt gedurende decennia hand over hand toe. Bij wijze van voorbeeld: op 30/5/1565 rukt Jan Taskin in de de kerk van Pamele de hostie uit de handen van de priester. Als straf hakt de beul de hand af die de hostie heeft aangeraakt, waarna de man levend wordt verbrand op een klein vuur 66. In totaal executeert men in de Nederlanden tussen 1520 en 1570 grof geschat 1200 à 1500 ketters 67. Maar dat houdt de verdere verspreiding van de reformatie niet tegen. Vooral de leer van Calvijn krijgt massaal veel aanhang omdat ze alle sociale klassen aanspreekt. In 1565 melden de plaatselijke overheden aan de graaf van Egmont, de verzoenende stadhouder van Vlaanderen, dat de verhouding katholiek/protestant in de stad Oudenaarde ongeveer 1/6 bedraagt, en op het omliggende platteland zelfs 1/10 68.
Op 14 juni 1566 gaan de eerste hagepreken in de Nederlanden buiten het huidige Frans-Vlaanderen door in de buurt van Oudenaarde 69. Omdat openlijke prediking van de nieuwe religie verboden is, komen de mensen massaal samen bij bosranden en in door hagen omsloten bulken. Het Edelarebos is in trek omdat het relatief veilig is, de baron van Pamele is aanhanger van de nieuwe religie en knijpt een oog dicht 70. Ze doen dat vooral ’s nachts, verlicht door kaarsen, en gewapend om de predikant te beschermen als er toch ordehandhavers zouden opduiken. Als het nodig is kunnen ze het bos in (zie verder). Daarna gaat het snel. Op 7 augustus gaat er al een openlijke prediking door op het dorpsplein van Mater, op 10 augustus is er een opstootje tijdens de Feeste t’Ename 71. Op dezelfde dag ontstaat in Steenvoorde in Frans-Vlaanderen de Beeldenstorm 72. Deze rolt als een pletwals door de Nederlanden, eerst door de Zuidelijke, daarna ook door de Noordelijke. Op 24 augustus gaan alle heiligenbeelden eraan in de kerken van Oudenaarde en Pamele, en staat er een opgehitste massa voor de abdij van Ename 73. De abt probeert ze te stoppen door ze geld aan te bieden, maar tevergeefs.
De Oudenaardse magistraat beseft dat de hervormingsgezinde ideeën samensporen met armoede en werkloosheid in de tapijtnijverheid, deelt brood en hout uit, en stuurt aan op overleg 74. Egmont geeft toestemming voor de bouw van een gereformeerde tempel net buiten de stad op Ter Bailden, één van de zaken die men hem verwijt in het proces dat later tot zijn onthoofding zal leiden op de Brusselse Grote Markt. Het volk wil de tempel op de Eindries en daar komt hij uiteindelijk ook. Bij de bouw zijn vooral mensen uit Mater zeer bedrijvig. Bij een prediking aldaar geraken inwoners van Ename en Mater op 12 maart 1567 slaags met soldaten. De mensen zijn bewapend met knuppels (batons longs a l’un bout gros et espes) die ze zonder zich van iets aan te trekken in het Bos t’Ename hebben gekapt vooraleer de Schelde over te steken 75. Er vallen vijf of zes doden.
De oude orde herpakt zich stilaan. Op 28 maart arresteert de hoogbaljuw van Oudenaarde zeven beeldenstormers in Ename en Mater 76. Op 6 april preekt men in de streek van Oudenaarde voor het laatst, meer bepaald in de Materse wijk Duisbeke. Op 1 mei beëindigt de beeldenstormer Simon Janssens in Ename zijn leven aan de galg. Hij is het haantje de voorste geweest en heeft de deur van de abdijkerk aan stukken gekapt. Hij toont groot berouw en sterft catholijk. Op de Feeste t’Ename worden twee andere kerckbrekers berecht. Het verdict luidt ophanging voor Pieter Aelshout en geseling tot bloedens toe voor Ivo vander Varent, gevolgd door 50 jaar verbanning uijt des Konings landen van herwaerts over (uit de Nederlanden dus).
Egmont geeft onder druk van de aangekondigde intocht van Alva bevel de tempel af te breken, en er volgt een massale uittocht uit Oudenaarde en de Driehoek naar Antwerpen, Friesland en Engeland. De gehate dienaars van de Inquisitie pakken de thuisblijvers en stellen ze terecht, wie kan ontsnappen vlucht de bossen in waar zich stilaan groepen bosgeuzen vormen (zie verder) 77. Binnen de Driehoek overvallen ze al in april 1568 de kerk van Heurne en steken huizen in brand in Eine. Op 18 augustus willen 20 bosgeuzen om 5 u ’s morgens de kerk van Mater plunderen, maar de gezamenlijke boerenwachten van Ename en Mater kunnen ze verjagen. De volgende nacht steken ze in Mater een pachthof van de abdij in brand.
Ze blijven plundertochten houden, tot Jacob Blommaert ze in augustus 1572 rond zich verzamelt 78. Deze gewezen wethouder van Pamele is in 1567 voor 50 jaar verbannen en sluit zich aan bij Willem van Oranje. Hij is bij de inname van Den Briel, Oranje benoemt hem tot kapitein en stuurt hem terug naar Oudenaarde om er een nieuw front te openen. Op 18 augustus 1572 laat hij in Etikhove 400 bosgeuzen trouw zweren aan Oranje. Op 7 september nemen deze bij verrassing en met list Oudenaarde in onder de kreet orangniën, gesteund door sommige inwoners onder andere ene Artus Ha(rt)bosch uit Leupegem (zie verder). Daarna volgt van daar uit alweer een algemene plundering en gedeeltelijke vernieling van de abdij van Ename die drie dagen duurt. De plunderaars speelden met de hoofden van de beelden als katseballen 79. De monniken keren pas schoorvoetend terug tegen Allerheiligen 80.
Ondertussen is Blommaert met zijn bosgeuzen Oudenaarde ontvlucht onder druk van de opkomende Spaanse troepen, na eerst de pastoors van de Oudenaardse kerken in de Schelde te hebben gegooid 81. De bosgeuzen ontkomen naar Duitsland, Engeland en vooral Holland. Blommaert zelf scheidt zich met 17 volgelingen af en blijft op weg naar het noorden in Oostwinkel in de brand van de boerderij waar ze zich verschuilen. Er volgt een jarenlange periode van zware terreur op het platteland door verschillende partijen. De Spaanse troepen van Alva maken zich compleet onmogelijk, maar de mensen hebben evengoed te lijden van teruggekeerde bosgeuzen als van de zogenaamde Malcontenten, Waalse soldaten die tegen de hervorming gekant zijn en Spaanse deserteurs.
In oktober 1577 grijpen de hervormers in Gent de macht en ze nemen op 16 februari 1578 ook Oudenaarde in. Vanuit beide steden organiseren de calvinisten een schrikbewind. Kapitein Rockelfing laat zijn mannen alles wat niet te heet of te zwaar is uit de abdij van Ename halen 82. Ze verschepen eerst alles naar Oudenaarde, daarna naar Zeeland, alle inboedel plus vier paarden, een aantal runderen en 50 schapen. Alle monniken vluchten. Op 10 september komt het formele bevel van het calvinistisch bestuur van Gent om de abdij af te breken en het materiaal te gebruiken voor de fortificatie van Oudenaarde. Vanop afstand stelt de abt Franchois Ketelboetere, een poorter van Pamele en voormalig baljuw aldaar 83, aan om zich met de wereldlijke goederen van de abdij bezig te houden. De abt zelf verstuurt brieven naar iedereen die kan helpen, waardoor Willem van Oranje opdracht geeft om de abdij verder met rust te laten. Hij wijst onder andere op de extirpation et déstruction du bois. Maar de afbraakwerken gaan door tot als de abdij volledig ontmanteld is en massa’s eiken in het Bos t’Ename zijn gekapt. De Gentenaars gebruiken ze effectief voor de versterking van Oudenaarde en om er de rivier mee af te sluiten.
Op 10 april 1582 slaan de Spaanse troepen onder Farnese het beleg voor Oudenaarde 84. Voor de aanleg van een borstwering tijdens het beleg eisen ze hout op uit het Bos t’Ename. Ze maken vriessche ruijters met gescherpte staken die ze in de grond steken, verbinden met dweersche balken en bedekken met een tuin van hakhout en aarde. De omliggende dorpen leveren 4000 mutsaards voor het repareren van de bressen. De bevolking van Oudenaarde is zeer hervormingsgezind, en ondanks een beperkt garnizoen van slechts 400 man houdt de stad het maanden vol. De ganse Scheldevallei rond de stad komt daarbij onder water te staan. Maar op 5 juli 1582 geven ze het op na een tactisch succesvolle Spaanse aanval van op de Edelareberg.
Als de abt na vier jaar afwezigheid zich vanuit Ath terug naar Ename spoedt hoort hij onderweg in detail wat er nog van de abdij overblijft, en overlijdt schielings in Etikhove 85. Maar nog is de miserie niet gedaan. Gent, Aalst en Brussel zijn nog steeds in handen van de hervormers. Ename fungeert als een soort voorpost voor Oudenaarde. Op 5 november overvallen Gentse en Franse soldaten om 7u ’s morgens de wacht aan de Schatakkermolen, aan de bosrand, en nemen de abdij in of wat er nog van overblijft 86. De Italiaanse troepen die ze moeten verdedigen vluchten over de Schelde. Het Oudenaardse garnizoen ontzet de abdij maar de Gentenaars steken ze wel in brand. Op 22 maart 1583 overvallen Gentse troepen Welden en Nederename, verdrijven er de gekazerneerde soldaten, steken het Hof te Rijt en vermoedelijk ook het Hof t’Oosche in brand en nemen vier gijzelaars. Op 31 oktober overvalt het Engels-Schotse garnizoen van Aalst de Enaamse wacht, 15 man sterk, en plunderen het dorp en Volkegem. Om dat verder te voorkomen krijgen beide dorpen een permanente bezetting van een halve compagnie. De toestand normaliseert pas een beetje met de val van Gent op 17 september 1584.
De abdij van Ename is volkomen geruineerd. Iconografische bronnen uit deze periode, onder andere kaart en een bedevaartvaantje, tonen enkel afgebrokkelde en zwartgeblakerde muren 87. Het duurt tot 1599-1600 vooraleer de heropbouw ver genoeg gevorderd is en de monniken terugkeren 88. In het abdijarchief bevinden zich twee katernen waarin Franchois de Ketelboeter in 1583 optekent wie aan de plundering van de abdij heeft deelgenomen en wie daarbij wat precies heeft scheefgeslagen 89. Daaruit blijkt duidelijk dat heel wat mensen geholpen hebben om bomen te vellen en naar Oudenaarde te transporteren. Pieter Wittebroodt heeft bijvoorbeeld grote quantiteyt van haut so eecken so slachaut inde stadt brocht met zijn eighen peerden. Daarbij hebben ze zichzelf hebben bediend van diveersche partijen van eecken comende uit den bosch teenaeme. De Ketelboeter maakt duidelijk gebruik van informanten. Franchoys vande Wostijne heeft voor het transport gesonden peerden ghelijck diveersche personen connen betuijghen. Als de aantijging na onderzoek niet klopt wordt ze geschrapt. Den langhen Jan de Bock (uit Mater, er is dus blijkbaar ook een een korte naamgenoot) heeft betoogt metter waerheijt hier af ondschuldich te zijne. Sommige houtdieven praten zichzelf aan de galg of zijn onvoorzichtig. Jan de Leghe van welden heeft ghehadt uit bosch zeker quantiteyt van eecken zo dat hij plach te zegghen datmen van gheen haudt beter speecken (wielspaken) en maecke dan vande eecken die van eenaem bosch quaemen. Jan vanden Stalle van Welden heeft gehad zekere nombre van eecken waeraf datter noch zomighe bolen ligghen up zijnen hof.
In totaal bevat de oplijsting 28 namen van mannen die zelf hout uit het Bos t’Ename hebben gestolen. Bij 24 man gaat het minstens over opgaande eiken, bij zes man (ook) over hakhout, maar dit lijkt in de aanklacht enkel ondersteunend. Het aantal bomen is meestal niet gekend, maar het gaat steeds om een quantiteijt of een groot nombre. Bij Joos van Billighe gaat het om 19 of 20 bomen. Van 18 man kennen we de woonplaats: acht man komt uit Welden, vier uit Mater, twee uit Oudenaarde, telkens één uit Nederename, Nederzwalm, Eine en Pamele. Opvallend: niemand uit Ename, slechts één uit Nederename. Blijkbaar zijn de inwoners van beide abdijdorpen, dikwijls pachters of cijnshouders van de abdij, toch zeer terughoudend geweest. Wat het hakhout betreft is de toestand duidelijk: quant aulx bois que icelluy est regalleé de manière qu’il n’en fault attendre croissance au proufit jusques a noef ans” 90. Het bos is kaalgekapt, en een nieuwe houw kan pas na een volledige omlooptijd van negen jaar. Waar het hakhout in ander bossen nog rechtstaat is het overjarig. In 1588 doet de baron van Pamele zijn beklag dat hij sedert 1579 geen opbrengst meer gehad heeft van Maarkelenhout en Rubberichtsbank, zijn delen van het Poodsbergbos 91. Het hakhout, 20 jaar of ouder, is nu helemaal bedorven door de ouderdom. Zijn buren, de graaf van Egmont en de baron van Ronse, verkeren in hun bosdelen in het zelfde geval.
Vanaf 1577-78 komen heel wat uitgewekenen protestanten terug naar huis, maar na de val van Gent in 1584 en Antwerpen in 1585 ontvolkt Vlaanderen in snel tempo, en de Vlaamse Ardennen al helemaal (zie hierboven). Net zoals op het einde van de 14e en einde van de 15e eeuw blijven de akkers massaal braakliggen, en dat gedurende vele jaren 92. In vele dorpen mag diegene die een onbewerkte akker vindt hem in gebruik nemen ongeacht de eigenaar. De lente van 1586 kent bovendien aanhoudende slagregens, op de weinige akkers die bewerkt zijn rotten de vruchten 93. Braakliggende akkers verbossen in snel tempo en scheenen als wildernissen. Rond Oudenaarde blijven heel wat dorpen en vlecken ontbloot van hunne bewoners. Volgens een getuigenis uit maart 1589 kon men in de Vlaamse Ardennen geen velden van bossen en geen grachten van wegen meer onderscheiden, en enkel met veel moeite de plaatsen waar huizen gestaan hadden, alles was overlommert met destels en haut.
Voor wie gebleven is dreigt constant gevaar van de wolven (zie verder), vrijbuiters, reguliere en gedeserteerde soldatentroepen en baanstropers. Vrijbuiters zijn gewezen soldaten die vanuit zones in Vlaanderen die nog in handen zijn van de protestantse Republiek, vooral vanuit Sluis en Oostende, raids uitvoeren in het Spaans en katholiek gebleven deel van de Nederlanden 94 . Deze blijven doorgaan tot in de jaren 1630. In de kasselrij Oudenaarde (een bestuurlijke onderverdeling van het graafschap Vlaanderen 95) moet de massaal opgeschoten gheenste (brem) afgehouwen worden 60 roeden innewaerts over beide zijden van de straten om het iedereen met slechte bedoelingen wat minder gemakkelijk te maken. In de dorpen op de rechterscheldeoever die deel uitmaken van het Land van Aalst zit bestendig vier man in de kerktoren, gewapend en voorzien van licht, vuur en zandloper 96. Bij onraad luiden ze de alarmklok geluid. Voor het vangen van elk stuk ongeregeld krijg je een premie 100 gulden, voor het bespieden en overdragen van een schuilplaats 50. De bossen spelen wat dat betreft weer volop hun rol (zie verder).
Even een korte bloemlezing specifiek voor de Driehoek 97. Op 4 december 1596 brandschatten 300 Spaanse soldaten zonder commandant Welden en Mater. Tijdens de Feeste t’Ename logeren vijf compagniën Duitse soldaten in de dorpen rond het bos. Ze plunderen eerst alle kramen met fruit en daarna de soetekoet kraemen. Niemand durft iets zeggen, de aanvoerders zeggen dat ze al drie maand geen gage gekregen hebben en dat het alleen maar zal verergeren als ze tussenkomen. Uiteindelijk vergoedt de abt de marktkramers. Op 1 maart 1607 overvallen muitende soldaten Ename en begaan allerlei excessen. Dorpelingen en monniken vluchten met het vee binnen de muren van Oudenaarde. Vanaf 23 april 1625 liggen er 2000 Waalse soldaten ingekwartierd rond het bos. Ze leefden seer qualijck met den armen landsman, hem in zijne huizingen zelfs de kerken Gods niet spaerende, zeer mishandelende al wie hen eenighe tegenstand kwam te toonen. Vanaf 5 oktober 1626 start een Spaans regiment een twee maanden durend schrikbewind dat vooral Mater erg treft, de inwoners vluchten en masse. En dit alles bovenop de “gewone” opeisingen van voedsel en brandhout aan de ingekwartierde troepen.
In de 17e eeuw is de 16e eeuwse bloeiperiode van Oudenaarde slechts een herinnering, maar de stad blijft als permanente garnizoenstad zijn belangrijke strategische rol houden als één van de bolwerken die vanuit Frankrijk bekeken de toegang tot Vlaanderen bewaken 98. De topografische situatie is er ideaal voor. Je kan de Scheldemeersen met een minimum aan moeite onder water zetten, en de Edelareberg en de hoogten van Bevere op de andere oever snoeren als het ware de vallei in. Wie deze locaties controleert houdt de stad. Maar als ze in handen van de belegeraar vallen zal de stad het geweten hebben en zijn zware beschietingen haar deel. Zowel het Oudenaards garnizoen als eventuele belegeraars hebben voedsel en energie nodig, dus komen de velden en de bossen rond de stad regelmatig in het vizier. Bovendien zijn de kouters die uitkijken op de Scheldevallei ideaal voor een legerkampement. Ferraris beveelt wat dat betreft l’espace compris entre le bois dit Meldenbosch et celui qui est au midi de Eenaeme aan, pour que les lignes des troupes en soient couvertes de front (door de vallei) 99. De kouters verschaffen voedsel en de bossen brandhout, tentstokken en hout voor het aanleggen van tijdelijke versterkingen.
En laat Frankrijk nu net in de persoon van Lodewijk XIV een (Zonne)koning hebben die de rol van Spanje als grootste Europese mogendheid wil overnemen door Vlaanderen en de rest van de Spaanse Nederlanden te veroveren. Het verhaal begint met het Spaans garnizoen van Oudenaarde dat in 1655 grote schade aanricht in het Bos t’Ename 100. In 1658 vallen Franse troepen onder maarschalk de Turenne Vlaanderen binnen en nemen Oudenaarde in 101. Tijdens het beleg richten ze in Ename zware schade aan. Een jaar later moeten de monniken van de abdij tijdelijk op de vlucht voor de woestelingen onder de hertog van Lorreinen. De abdij moet een franse sauvegarde nemen om den bosch te bewaeren, meer bepaald een domestique van de Franse gouverneur van Ou’de 102. Ze betaalt de man in kwestie om garant te staan dat er geen oorlogskappingen gebeuren, en hij krijgt royaal de kost, evenals diegenen die hij uitnodigt aan tafel. Deze toestand stopt in 1659 met het Verdrag van de Pyreneeën, waarbij de Fransen Oudenaarde ontruimen en de stad weer in Spaanse handen komt. In 1660 moeten de parochies Ename en Nederename uit het bos onder andere 900 pallissaden leveren van 9 voet (ongeveer 2,5 m) lang en 18 duim (49 cm) dik voor de versterking van de stad 103. Dit zijn jonge bomen, geen hakhout, dus een flink deel van deze leeftijdsklasse gaat hieraan op. Daarna begaat het garnizoen rooverije ende excessen in het bos, ze vellen hout voor ettelijke duizenden mutsaards. De abdij laat noodgedwongen de rest van deze 5- en 6-jarige houwen voortijdig kappen.
In 1667 start Lodewijk de zogenaamde Devolutieoorlog tegen Spanje. Het Franse leger marcheert alweer op Vlaanderen. Ze nemen op 29 juli Oudenaarde in en doen tijdens het beleg grote schade in het Bos t’Ename, vooral de lorreynsen kamperend aan de bosrand 104. Oudenaarde en omgeving, ook het bos, blijven meer dan 10 jaar Frans grondgebied. De generaal en krijgsbouwkundige Sébastien Le Prestre de Vauban vormt de 16e eeuwse versterkingen om tot een wiskundig meesterwerk van ravelijnen (waarvan recent één gereconstrueerd) en escarpen (hellingen) achter een voorgracht 105. In het zuidwesten rekent hij op de grote overstromingsvlakte van de Schelde, die je met tien sluizen onder water kan zetten. Een hoofdgracht en acht vijfhoekige bastions beschutten de wal rond de stad. In 1668 kampeert een Frans leger aan de bosrand bij het voormalige Hof t’Oossche en kapt in het bos veele opghaende boomen mitsgaeders plantsoenen ende taillie haudt tot het maecken van baracquen ende quartieren van de cavallerije 106.
In 1670 krijgt de abdij officieel de vraag van les ministres du Roy de France om het bos aan de Franse staat te verkopen omdat het hout nodig is voor de verdere fortificatie van de stad 107. De Raad van State geeft op 28 februari 1671 gunstig advies. Het belangrijkste argument is dat de Fransen het in geval van weigering toch in beslag zullen nemen, vellen en ruineren. De abdij zal hierdoor grote schade lijden want ze heeft een groot deel van haar bestaan aan de inkomsten uit het bos te danken. Als om de eis kracht bij te zetten eisen de Fransen in hetzelfde jaar vele bomen op uit het Wallebosch (dichtst bij de stad) de welcke noch niet cappenstijt en waeren ende dewelcke vallende in het slachhout daerinne groote schade hebben ghedaen twelcke oock noch niet rijpe en was 108. Toch gaat de verkoop nog niet door.
Pas in augustus 1673 komen twee afgevaardigden van de Raad van Vlaanderen naar Ename voor een driedaags plaatsbezoek aan het bos en een enquete, die de abdij minutieus voorbereidt 109. Ze stippelt hen een route uit door het gebied met allerlei aandachtspunten. Ze zien productief bos op goede grond beneden de Pontwech en bos op grond niets anders als potaerde steen ende waeter, haut nauwelijks waard om gheweirt te wesen bij het voormalige Hof t’Oossche. Ze komen door het Wallebosch gheleghen onder het cannon der stadt Audenaerde, en waar de Fransen nog maar pas bomen hebben geveld met veel schade. Onderweg staan de vier boswachters hen te woord die zeggen hoeveel ze verdienen. Ze leggen over allerlei zaken getuigenis af, onder andere dat ze onlangs een Franse luitenant hebben horen verklaren dat de Fransen alles souden wechnemen ende ravageren als de abdij niet wil verkopen. De abdij stelt onder andere dat den bosch altijt in prijckel (gevaar) is van af ghecapt te moeten worden soo haest alser eenighe discorde is commende tusschen de twee croonen (de Habsburgse en de Franse). Uiteindelijk krijgt de abdij toestemming tot verkoop, maar ze voert zelf de restrictie aan dat enkel te zullen doen en cas de nécessité.
Ondertussen heeft het bos zwaar te lijden. Van 19 september tot 11 oktober 1673 kampeert een Frans leger onder de prins de Condé (Le Grand Condé noemen de Fransen hem!) op het Kouterken van Ename en de Schatakker, bij de bosrand, en zorgt voor een enorme kaalslag, vooral ten noorden van de Katteberg 110. De Loose noteert in zijn memoriaal: hebben onsen bosch geheel geruineert naemenlick de grootenbosch naer tellijnghe die ick uijt curieusheijt hebbe doen doen afgecapt onder groote en cleene eecken, esschen, abeelen en olmen tot 10558 boomen (zie verder). Het Grotenbos (hier te interpreteren als het Bos t’Ename ten noorden van de Katteberg) heeft op dat ogenblik een oppervlakte van 92 ha, wat inhoudt dat er 115 bomen per ha zijn geveld, of een boom om de 9,3 m. Dat is een dichte bezetting voor een middelhout maar niet onrealistisch (zie ook verder). Het impliceert wel degelijk een zo goed als volledige kaalslag. Het Bois d’Hellebecq ondergaat hetzelfde lot, waardoor de abdij met een groot gat in zijn inkomsten zit. In de abdij hebben de Fransen alle brandhout, hooi, haver, stro, bier en wijn opgesoupeerd. Het klooster ontslaat noodgedwongen de organist, een kok, een kamerknecht en een jager. Omdat de schade is aangericht binnen de tijt van peijs belooft Condé ze te vergoeden, maar daar komt niets van in huis, ondanks de Looses vele brieven aan de koning en verschillende leden van zijn hofhouding.
In 1674 belegert een Hollands-Duits coalitieleger onder Willem III van Oranje, Lodewijks grote vijand, Oudenaarde. Tijdens de opmars sneuvelen veel jonge eiken en essen omdat de linie van de hollanders passeerde door t’Jonghenbosch (ze kappen corridors om de troependoortocht mogelijk te maken) 111. Vauban zelf voert het bevel over het Frans garnizoen en de stad houdt stand 112. Er is in het bos ook schade van kanonballen. De Fransen trekken de Schatakkermolen bij de bosrand omver. In 1675 en 1676 eist het Frans garnizoen vele malen grote hoeveelheden opgemaakt brandhout en bomen (vooral essen) op. De abdij probeert goodwill te kopen door legeraanvoerders presentjes te bezorgen. Een kapitein van de ruiterij in de Rame (de Oudenaardse refuge van de abdij) krijgt een Patrijs en een Haas, een Italiaanse kapitein vijf vette kieckens en de hertog van Lorreynen vier koppels Patrijzen en een Houtsnip 113. Van 27 mei tot 14 juni 1677 kamperen 3000 Franse ruiters op de Hongherije, waarbij ze in het bos ten zuiden van de Katteberg massa’s hout kappen, onder andere vele opghaende eecke 114.
Uit twee derden van het Bos t’Ename zijn dus ongeveer alle bomen weggehaald, in het derde derde zijn er zware kappingen. De Franse staat verliest nu – een geluk met een ongeluk - uiteraard zijn interesse en de verkoop heeft geen zin meer. De gevolgen van de oorlogskappingen tussen 1667 en 1677 zijn nog lang voelbaar. Pas in 1687 gaat er opnieuw een verkoping van opgaande bomen door, maar het gaat slechts om 51 jonge eiken 115. In het zelfde jaar laat de abdij bomen komen uit het abdijdeel van het Poodsbergbos in Vloesberg en in 1690 eiken voor het bouwen van een nieuwe boot uit het Koninckbosch, het domeindeel ervan. In het Bos t’Ename zijn de benodigde diameters waarschijnlijk niet of nauwelijks opnieuw voorradig.
Er komt nog een naspel. Op 1 juni 1678 passeert de koning op terugweg naar Versailles met zijn gevolg door Ename 116. Abt de Loose wacht hem op samen met diverse leden van de hoge Franse adel op de plaetse van onse prochie wat achter het pilorijn (de schandpaal). Wegens de grote hitte vragen de edellieden om bier. De Loose laat er vlug halen uit de abdij. Hij noteert verder: mits het groot stoof vande peerden, soo en coste ick den coninck niet wel bekennen ende mij adresserende aen den hertogh van Orléans ‘sconinckx broeder, sijde mij voila le roy. De abt begroet de koning, eert zijne majesteit quelle a eu la bonté de donner la paix à l’Europe, waarop de Zonnekoning antwoordt voila qui est bien, priez pour mois. De Loose doet er in zijn memoriaal wijselijk verder het zwijgen toe. Maar ik kan mij levendig voorstellen dat deze korte conversatie, toppunt van cynisme, maar een schrale troost biedt voor alle leed dat de abdij onder de elf jaar Franse bezetting heeft geleden. Twee maanden later blijkt alles zinloos te zijn geweest, want op 11 augustus 1678 ondertekenen de oorlogvoerende partijen de Vrede van Nijmegen, waardoor Oudenaarde en omgeving voor Frankrijk verloren gaan 117.
Maar de Franse koning is nog jong en blijft zijn ambitieuze rol spelen in de Europese geopolitiek. Om zijn claim op gebied in de Spaanse Nederlanden kracht bij te zetten maakt hij gebruik van terreurbombardementen die enkel als bedoeling hebbeen om een betere onderhandelingspositie te verwerven. Van 23 tot 25 maart 1684 belegeren Franse troepen onder maarschalk d’Humières Oudenaarde opnieuw 118. Na drie dagen verschrikkelijke bombardementen vanop de Edelareberg leidt amper één vierde van de gebouwen in de stad geen wezenlijke schade. Tussen de Walburgakerk en het kasteel van Pamele staat niets meer recht. Tijdens het beleg verblijven er twee escadrons dragonders in de abdij 119. Het ganse jaar door eisen ze grote hoeveelheden brandhout op.
Tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697) heeft de omgeving van het bos vooral in de jaren 1691-1694 hard te lijden onder inkwartieringen en opeisingen, gecombineerd met koude winters, oogstmislukkingen, extreme armoede, een hoge mortaliteit door dysenterie, landvlucht en braaklegging 120. De abdij heeft het in 1691 over de miserabele conjuncture van tijde. Na een paar jaar respijt barst in 1701 de Spaanse Successieoorlog los, een spectaculaire oorlog op pan-Europese schaal met veel onverwachte wendingen 121. Met de regelmaat van een klok passeren er in de buurt van het bos troepen, dikwijls gepaard met inkwartieringen en opeisingen allerhande. Het geallieerd leger onder de hertog van Marlborough kampeert in Ename in mei-juni 1706 122. In afwachting van een beleg geeft het Oudenaards garnizoen het bevel om alle bomen te kappen binnen een straal van 700 stappen rond de vestingswerken, tot in Ename dus 123. Op 3 juni geeft de stad zich over. Marlborough slaat opnieuw zijn hoofdkwartier op in de abdij van 9 september tot 12 oktober 124. Het bos draait nu niet meer alleen op voor de lasten want alle dorpen in het Land van Aalst moeten hout leveren. Op 3 september 1707 kampeert het geallieerd leger alweer in Ename en slaat er bruggen over de Schelde 125. De abdij levert een groote quantiteyt van boomkens ende plantsoenen.
Dit is enkel het voorspel. In de nacht van 10 op 11 juli 1708 komen geallieerde genietroepen onder generaal Cadogan, de rechterhand van Marlborough, kamperen boven de Wolvenberg 126. Pruisische en Hannoveraanse detachementen dalen vanaf acht uur ’s morgens de valleiwand van de Schelde af tussen Ename en Volkegem, door het Bos t’Ename dus 127. Ze bouwen vijf pontonbruggen over de Schelde tussen de Galgemeers en het Enaamse veer en plaatsen ter bescherming ervan 26 stukken artilleriegeschut boven de helling in Volkegem. Op die manier kan het geallieerde leger de rivier oversteken. Ondertussen is het imposante Franse leger onder de kleinzoon van Lodewijk XIV en de hertog van Vendôme, 90.000 man sterk, in Gavere de Schelde overgestoken en observeert vanop de hoogten van Huise Oudenaarde en omgeving. Aan de overkant houden de geallieerden krijgsraad in de abdij met onder andere de prinsen van Savoye en Oranje.
Uiteindelijk komt het tot een veldslag in regel, één van de grootste ooit. Deze speelt zich af in het licht golvend landschap ten noorden van Oudenaarde, tussen Eine, Ooike en Huise. Dat bestaat uit een afwisseling van grote open kouters en gebieden met door hagen omsloten bulken en erven in de randen van het bewoningslandschap. Er is een uitermate boeiend en gedetailleerd ooggetuigeverslag van een inwoner van Eine bewaard gebleven 128. Eén van de lieden die - ongetwijfeld met verbazing en een klein hartje – toekijkt hoe de Fransen zijn hof innemen en van achter zijn haag het vuur openen op de vijand is Adriaan Tack, mijn rechtstreekse voorvader in tiende generatie. Ten slotte delven de Fransen het onderspit door een paar tactische blunders als gevolg van onenigheid tussen de beide bevelvoerders 129.
Voor het Bos t’Ename is wat zich in de nasleep van de veldslag afspeelt belangrijker. De geallieerden belegeren Rijsel en de Fransen doen hetzelfde met Brussel, dat ze proberen naar hun kamp te doen overlopen 130. Om de geallieerde aanvoerlijnen naar daar af te snijden en hun belegering af te dekken werpen ze een verdedigingslinie op met 10.000 man langs de Schelde van Ename tot Doornik. Ze houden deze Scheldelinie aan tot 25 oktober 1708. Na de val van Rijsel steken de geallieerden ze in één nacht door en maken de belegering van Brussel ongedaan. De Fransen vormen Ename om tot een bolwerk dat reikt tot op enkele tientallen meter van de Oudenaardse vestingen. De bevelhebber markies d’Hautefort laat zijn troepen zich ingraven in drie linies vanaf de Schelde, volgens de bronnen tot aan de eerste hoogten waar ze hun kamp optrekken. Vermoedelijk bedoelen ze daarmee de Boeverijkekouter, boven het Bos t’Ename. Latere getuigenissen maken in elk geval duidelijk dat het bos vooral net onder de kouter het hardst te lijden heeft. De velden liggen er nu nog bezaaid met Franse musketkogels 131.
Hoe dan ook gaan er opnieuw zware kappingen door. De abdij getuigt zelf van het merckelijck verlies in haeren bosch den welcken totaliter is ontbloodt van alle de schoonste eecken ende andere soorten van boomen slachaut als anderssins ten minste tot den nombre van hondert duisent bomen boven alle het slachaut bestaende tenminste in eene somme van 150.000 pattacons 132. 100.000 bomen zal wel overdreven zijn, maar ook weer niet zoveel als je bedenkt dat het bos nog maar 37 jaar geleden zo goed als volledig is kaalgekapt en ongetwijfeld heraangeplant is met een dicht plantverband. Een afstand van 3,5 m tussen de jonge, zich terug opbouwende boomlaag lijkt nu ook weer niet zo onrealistisch. Een attest van de wethouders van Ename, Mater en Welden over de geleden oorlogsschade bevestigt in elk geval de oorlogschade in den bos tijdens het campement vande vijanden lanckx de schelde den tijt van thien weken, en dat deze gedurende menichte van jaeren weijnich ofte gheen profijt en sal connen gheven 133. Tot daar de erfenis van Lodewijk XIV in de Driehoek en het Bos t’Ename, de man die de mensen uit de Vlaamse Ardennen nog tot in de jaren ’30 van de vorige eeuw minachtend Pietje Quatorze noemen 134.
Na het vertrek van de Fransen installeert Marlborough opnieuw zijn état-major in de abdij en laat een legerkorps van 8000 man in Ename resideren 135. Omdat er op de rechteroever van de Schelde na alle opeisingen en plunderingen niet veel meer te halen valt, slaan de soldaten een brug over de Schelde halverwege de abdij en de kerk van Nederename om te connen fouragieren naer de casterije (kasselrij) van Audenaerde, twees (dwars) door de mees tEyne. Deden meer kwaad dan de Fransen geduerende hun tien weken campement 136. Tot overmaat van ramp vriest het zo hard datter veel menschen vande aerme passanten vervroosen onder den wech…en veel cooyen stierven, sij vervroosen al aen hunnen voeten dat sij niet op en consten staen ende veele schoone boomen vervroosen van alle soorten 137. In Versailles bevriest de wijn in de glazen, zo zegt men. Dat doet zelfs het uitgezaaide wintergraan, zodat de oogst in 1709 bijzonder slecht is. Je zou van minder moedeloos worden.
Daarna blijft het 35 jaar rustig door een verstandshuwelijk tussen de Franse en de Britse diplomatie 138. Dat mag ook wel want sinds 1559 zijn er slechts 22 officiële jaren van vrede geweest, 1 op 7 139. Maar vanaf 1740 zijn heel wat Europese staten het niet eens met de troonsbestijging van Maria-Theresia als keizerin van Oostenrijk, en dus ook van de Zuidelijke Nederlanden. Van tien mei tot drie juni 1744 logeert er een regiment Oostenrijks-Hongaarse huzaren in Ename 140. Vanaf 30 mei slaat een geallieerd leger van 40.000 man onder de hertog van Cumberland zijn tenten op in Ename, Mater en Welden. Ze eisen volk op om luignen (corridors) te kappen door het bos en ze vellen 727 eiken, 90 olmen, 53 essen en 20 beuken. Het vellen richt heel wat schade aan in het hakhout, en buiten de zone waarin gekapt is ook door het vrijmaken van tijdelijke wegen (uitsleeppistes). Een bewaard gebleven staat van onkosten geeft inzicht in wat de huzaren voor de rest, naast de hierboven opgesomde bomen, aan hout opvorderen van de abdij. Het gaat om 60 eecken boomkens, 404 witte boomkens (Grauwe abeel), viercant verhauwen (gekantrecht) en 7 voeten 6 duimen (ongeveer 2,1 m) lang, 650 mutsaards en 800 piquetstocken (voor de tenten).
Vanaf 8 juni 1744 kamperen de Fransen dan weer op de kouters van Mater tot Edelare, waar ze zich ingraven. In juli 1745 staan de Franse troepen, nu onder Lodewijk XV, opnieuw voor Oudenaarde 141. Vier dagen bombardementen vanop de vermaledijde Edelareberg doen de stad ondanks de Vaubanversterkingen vallen. Ondertussen richten ze er grote schade aan in het deel van het Edelarebos dat eigendom is van de abdij van Maagdendale 142. De inkwartieringen en de leveringen aan het Franse garnizoen van Oudenaarde blijven elkaar opvolgen. Ik kan het houtverbruik concreet maken voor de periode van juni 1748 tot januari 1749 143. De in Ename en Nederename gelegerde troepen, maximaal 734 man, verbruiken 6413 mutsaards. Beide dorpen moeten die leveren, maar toch hoofdzakelijk de abdij. Er komen er slechts 2930 van ter plaatse, de rest moet men gaan kopen meer dan twee uren van onse prochiën. Op 91 dagen tijd branden de 16 wachtposten van een ingekwartierde legergroep één poorter per wachtpost per dag op, of in totaal van 1456 poorters. Tegen 1748 dragen de Fransen om diplomatieke redenen hun veroveringen in de Zuidelijke Nederlanden weer over aan de Oostenrijkers, en is alles dus voor niets geweest 144. Maar aan elke medaille zit een keerzijde: aan deze jaren van Franse overheersing hebben we wel de Villaretkaart te danken (zie hierboven).
Na 1748 zijn er tot het einde van de periode die ik hier bespreek geen oorlogsomstandigheden meer die het platteland op zijn kop zetten of tot extraordinaire kappingen leiden in het Bos t’Ename. Er zijn wel nog een paar troebele periodes waarin de bossen in de Vlaamse Ardennen hun rol als schuilplaats spelen (zie verder). Gekazerneerde soldaten zorgen ook nog wel eens voor het nodige ongemak, onder andere tijdens de verovering van de Nederlanden door de Franse Republiek en tijdens de Napoleontische Oorlogen 145. Op Witte Donderdag 1793 kappen Franse troepen alle bomen langs de kasseiweg van Ename naar Oudenaarde leggende die kruijsgewijze over den weg. Op 6 juli 1794 kamperen 12.000 franse soldaten op Kerselarekouter, bij het Bos t’Ename. De bevelvoerende generaal slaat zijn hoofdkwartier op in het Torreke te Walle. Als het geen Fransen zijn gaat het om troepen van de tegenpartij. Op 4 maart 1814 logeert een bataljon Saksen in Ename dewelke men al zonder vergeld moest te eeten geven, ja hunnen eetlust was zoo groot en lekker, dat zij zommige borgers geruineert hebben. Op 4 juni 1815 zijn het Engelse soldaten die al lang geen soldij hebben gekregen. Ze gaan drie dagen op de lappen, drinken wijn gelijk water, en moeten als straf gaan kamperen in de meersen van Ename van 5u ’s morgens tot 3u in de namiddag, bloodgesteld aen de brandende zonne. Dit is meteen de voorlopig laatste keer. Het zal een eeuw duren, tot in de Eerste Wereldoorlog, vooraleer de omgeving van het Bos t’Ename opnieuw oorlogsomstandigheden zal kennen.
1 Beaucarne 1895
2 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift De Rantere, Devos 2013
3 Pierron 1905
4 Langohr 1983, 1990, 2009, Langohr & Cuijkens 1985, Langohr & Sanders 1996
5 RAG, Waters en Bossen Gent nr. 9
6 De Smet 1986
7 Dubois 1989
8 Huberty 1894, Goblet d’Alviella 1930, De Smet 1952, Dubois 1974, Fonteyn 1980
9 RAG, AvE nr. 1210
10 Beaucarne 1893
11 Waters & Bossen Gent, correspondentieregister 1823-1825 nr. 282
12 RAG, AvE nr. 85, 1379
13 RAG, AvE nr. 2014
14 Pierron 1905
15 met dank aan Luc Van Durme
16 Baeté et al. 2009
17 RAG Scheldedepartement nr. 2310/3
18 RAG, AvE nr. 1210
19 RAG, AvE nr. 1656
20 RAG, AvE nr. 2012, 2014
21 RAG, AvE nr. 1605
22 RAG, Registratie & Domeinen Oudenaarde Correspondentieregister 1828-29 nr. 411
23 RAG, Waters en Bossen Gent nr. 9/3163bis
24 Tack et al. 1993
25 RAG, Waters en Bossen Gent nr. 9/3163bis
26 RAG, AvE nr. 1605
27 RAG, AvE nr. 1624
28 RAG, AvE nr. 1605
29 RAG, Waters en Bossen Gent nr. 9/1244
30 RAG AvE nr. 1765, 2012, 2014, Mertens 1999
31 Adriaenssens & Verheyen 2013
32 Baeté et al. 2009
33 RAG, Waters en Bossen Gent nr. 9/1381
34 Thoen 1978, Castelain 1978
35 Thoen 1978
36 Haemers & De Jaegher 2009
37 Van Hoecke 2003
38 Dhoop & De Smet 1986(1)
39 Fris 1913, Dhoop & De Smet 1986(1), Diriken 2001
40 Fris 1913, Milis 1977, Dhoop & De Smet 1986(1), Verroken 2003, Haemers & Van Assche 2012
41 Verhulst 1964, Mertens 1981
42 Diriken 2001, Haemers & De Jaegher 2009
43 Castelain 1983
44 Van Hoecke 2003
45 Milis 1977
46 Beaucarne 1895
47 Milis 1977, Van Hoecke 2003
48 RAG, AvE nr. 1197
49 Blockmans et al. 1981
50 Diriken 2001
51 Beaucarne 1895
52 Haemers & De Jaegher 2009
53 De Gelaen 1973
54 Van Ruymbeke 1941
55 RAG, AvE nr. 1202
56 Beaucarne 1895, Van Hoecke 2003
57 Beaucarne 1895
58 Beaucarne 1895
59 De Brouwer 1960
60 Van Ommeslaeghe 1972
61 Dhondt 1982
62 Sevens 1901
63 Boon 1979
64 Dhondt 1982
65 De Brouwer 1971
66 Van Ommeslaeghe 1972
67 Gielis 2018
68 Van Ommeslaeghe 1972
69 Vander Meersch 1842, Van Ommeslaeghe 1972, Dhondt 1982
70 Vander Straeten 1894
71 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere
72 https://historiek.net/beeldenstorm-nederland-1566/61124/
73 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere, Beaucarne 1895
74 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere, Van Ommeslaeghe 1972, Dhondt 1982(2)
75 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere, Boterdaele 1912, Van Ommeslaeghe 1972, Dhondt 1982(2)
76 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere, Van Ommeslaeghe 1972, Dhondt 1982(2)
77 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere, Van Ommeslaeghe 1972, Dhondt 1982(2)
78 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere, Van Ommeslaeghe 1972, Dhondt 1982(2)
79 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere, Beaucarne 1895
80 Beaucarne 1895
81 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere, Van Ommeslaeghe 1972, Dhondt 1982(2)
82 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere, RAG AvE nr. 95, Beaucarne 1895, Van Ommeslaeghe 1972, Milis 1977, Dhondt 1982(2)
83 Beaucarne 1895, Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere
84 Van Ommeslaeghe 1972, Milis 1977, Dhondt 1982(2), Haemers & De Jaegher 2009
85 Beaucarne 1895
86 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere
87 Privé-archief Fredericq, 16e eeuws bedevaartvaantje, De Potter & Broeckaert 1903, Berings 1989, 1992
88 Milis 1977
89 RAG, AvE nr. 95
90 ARB, Fonds Raad van State en Audiëntie nr 910, Berings 1989
91 Castelain 1983, Van Butsele 1991
92 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere, Dhondt 1982, Castelain 1983,
93 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift de Rantere
94 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift De Rantere, Dhondt 1982, Castelain 1983(1), Piceu 2008
95 Prevenier & Augustyn 1997
96 Castelain 1983
97 Archief Dekenij Oudenaarde, Handschrift De Rantere
99 Blanchard 1906
99 de Ferraris 1777
100 RAG, AvE nr. 1837
101 Dhondt 2012
102 RAG, AvE nr. 1837
103 RAG, AvE nr. 1680, 1761, 1837
104 RAG, AvE nr. 1837
105 Diriken 2001, Dhondt 2012
106 RAG, AvE nr. 1837
107 ARB Conseil d’Etat nr. 1298
108 RAG, AvE nr. 1837
109 RAG, AvE nr. 1837
110 RAG, AvE nr. 92, Vanden Haute 1921, Beaucarne 1895, De Potter & Broeckaert 1903
111 RAG, AvE nr. 92, Vanden Haute 1921
112 Dhondt 2012
113 RAG, AvE nr. 1761
114 RAG, AvE nr. 92, Vanden Haute 1921
115 RAG, AvE nr. 1210
116 RAG, AvE nr. 92, Vanden Haute 1921
117 Dhondt 2012
118 Dhondt 1982, Castelain 1983, Diriken 2001, Dhondt 2012
119 Beaucarne 1895
120 RAG, AvE nr. 76, 1210, RAG LvAalst 2962, Lamarcq 1982, Castelain 1983
121 Dhondt 2012
122 Vergracht 2009
123 De Smet 1985
124 De Potter & Broeckaert 1903
125 De Smet 1985
126 Du Castillon 1938(1)
127 Vergracht 2008, Lachaert 2008
128 SAO, Oud Archief Oudenaarde, Vreemd Archief, nr 32 Eine nr. 16, Du Castillon 1938(1), Lachaert 2008
129 Lachaert 2008
130 Beaucarne 1895, Sauyai 1905, De Smet 1985, Lachaert 2008, Tack 2009
131 mond. meded. J.P.Parent, metaaldetectie
132 RAG, Land van Aalst nr. 2962
133 RAG, AvE nr. 1220
134 Du Castillon 1938(1)
135 De Potter & Broeckaert 1903, RAG, Land van Aalst nr. 2962
136 SAO, Oud Archief Oudenaarde, Vreemd Archief, nr 32 Eine nr. 16, Lachaert 2008
137 Vergracht 2009
138 Dhondt 2012
139 Castelain 1983
140 RAG, AvE nr. 1761A, RAG Land van Aalst nr. 2963
141 Dhondt 2012
142 Augustyn 1994
143 RAG, Land van Aalst nr. 2963
144 Dhondt 2012
145 De Smet 1986